HELPDESK
06 - 53 836 846
( Maandag t/m Zaterdag 07:00 - 22:00 uur )
info@magazijnplaza.com
T: 06 - 53 836 846
Laatste update 15 oktober 2022
Hoofdstuk 7. Arbeidsmiddelen en specifieke werkzaamheden
Afdeling 2. Algemene voorschriften
Artikel 7.3. Geschiktheid arbeidsmiddelen
1. Bij de keuze van de arbeidsmiddelen die de werkgever ter beschikking stelt,
wordt rekening gehouden met de uit de risico-inventarisatie en evaluatie, bedoeld in
artikel 5 van de wet, gebleken specifieke kenmerken van de arbeid, met de omstan-
digheden waaronder deze worden verricht, met de op de arbeidsplaats al bestaande
gevaren die daaraan zouden kunnen worden toegevoegd door het gebruik van de
desbetreffende arbeidsmiddelen.
2. Om te voorkomen dat het gebruik van arbeidsmiddelen gevaren voor de veiligheid
en gezondheid van de werknemers oplevert, worden de arbeidsmiddelen die op de
arbeidsplaats ter beschikking van de werknemers worden gesteld, uitsluitend gebruikt
voor het doel, op de wijze en op de plaats waarvoor zij zijn ingericht en bestemd.
3. Arbeidsmiddelen zijn voorts geschikt voor het uit te voeren werk of zijn daartoe
behoorlijk aangepast.
4. Voor zover het redelijkerwijs niet mogelijk is de gevaren bij het gebruik van de
arbeidsmiddelen te voorkomen, worden zodanige maatregelen getroffen dat de gevaren
zoveel mogelijk worden beperkt.
Artikel 7.4. Deugdelijkheid arbeidsmiddelen en ongewilde gebeurtenissen
1. Een arbeidsmiddel bestaat uit deugdelijk materiaal.
2. Een arbeidsmiddel is van een deugdelijke constructie.
3. Een arbeidsmiddel is zodanig geplaatst, bevestigd of ingericht en wordt zodanig
gebruikt dat het gevaar dat zich een ongewilde gebeurtenis voordoet zoals verschuiven,
omvallen, kantelen, getroffen worden door het arbeidsmiddel of onderdelen daarvan,
oververhitting, brand, ontploffen, blikseminslag en directe of indirecte aanraking met
elektriciteit zoveel mogelijk is voorkomen.
4. Artikel 3.17 is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 7.4a Keuringen
1. Een arbeidsmiddel waarvan de veiligheid afhangt van de wijze van installatie wordt
na de installatie en voordat het voor de eerste maal in gebruik wordt genomen gekeurd
op de juiste wijze van installatie en goed en veilig functioneren.
2. Een arbeidsmiddel als bedoeld in het eerste lid, wordt voorts na elke montage op een
nieuwe locatie of nieuwe plek gekeurd op de juiste wijze van installatie en goed en
veilig functioneren.
3. Een arbeidsmiddel dat onderhevig is aan invloeden die leiden tot verslechteringen welke
aanleiding kunnen geven tot het ontstaan van gevaarlijke situaties wordt, zo dikwijls dit
ter waarborging van de goede staat noodzakelijk is, gekeurd, waarbij het zo nodig wordt
beproefd.
4. Een arbeidsmiddel als bedoeld in het derde lid wordt voorts gekeurd, waarbij het zo
nodig wordt beproefd, telkens wanneer zich uitzonderlijke gebeurtenissen hebben voorgedaan
die schadelijke gevolgen kunnen hebben voor de veiligheid van het arbeidsmiddel.
Als uitzonderlijke gebeurtenissen worden in ieder geval aangemerkt: natuurverschijnselen,
veranderingen aan het arbeidsmiddel, ongevallen met het arbeidsmiddel en langdurige
buitengebruikstelling van het arbeidsmiddel.
5. Keuringen worden uitgevoerd door een deskundige natuurlijke persoon, rechtspersoon
of instelling.
6. Schriftelijke bewijsstukken van de uitgevoerde keuringen zijn op de arbeidsplaats aanwezig
en worden desgevraagd getoond aan de toezichthouder.
Specialist in Veiligheid